Een knotboom is geen soort op zich, maar het resultaat van een snoeiwijze: het knotten. Je kan van heel wat boomsoorten een knotboom maken door de stam op een bepaalde hoogte af te zagen.
Vaak gebeurt dit op 2 tot 4 meter hoogte. Op de ingekorte stam zal een krans van nieuwe takken groeien, ‘de pruik’. Deze takken worden om de 3 tot 12 jaar tot bijna tegen de stam afgezaagd. We noemen dit ‘afzetten’. Door de vorming van wondweefsel op de snijvlakken ontstaat een bolvormige verdikking op de stam, de ‘knot’. Na elke knotbeurt groeien uit de knot nieuwe takken en zo kan je telkens opnieuw hout oogsten van dezelfde boom.
Wilg en populier zijn courante boomsoorten die in onze regio geknot worden. Maar ook els, es, haagbeuk, veldesdoorn en eik tref je hier in knotvorm aan.
Waarom knotten?
Knotbomen vervulden door de eeuwen heen belangrijke functies in het dagelijkse leven. Ze zorgden voor brandhout en geriefhout, hielpen weilanden draineren, bakenden percelen af of deden dienst als windscherm.
Nu zijn knotbomen vooral nog geliefd omwille van het brandhout dat elke knotbeurt oplevert. Maar ook bij dieren zijn ze geliefd. Insecten, vogels, vleermuizen en kleine marterachtigen vinden er nest- en schuilgelegenheid. De natuurwaarde van knotbomen valt niet te onderschatten.